Beautyqueen

Ik ben opgelucht wanneer ik de voordeur van mijn flat open en de vrijheid me in het gezicht waait. Achter me ligt een lange, loodzware dag. Voor me zie ik een zalige leegte lonken, inclusief warm bad en zachte zetel. Roommate is op stap, mobiele telefoon gaat uit. Ik werp mijn sleutelbos in de daartoe bestemde schaal in de hal. Langs de spiegel lopend zie ik hoe mijn haar vet tegen mijn voorhoofd plakt. Net als in mijn haar lijkt ook in mijn hele lijf geen tikkeltje fut te bespeuren. In de keuken smeer ik snel enkele toastjes met tomatentapenade, schenk mezelf een glas cava in en neem beide mee naar de badkamer, waar de kraan op het warmste open gaat staan en er zich al snel een laagje schuim vormt.

In de grote spiegel in mijn slaapkamer zie ik mezelf. Terrible. Zo zakelijk als ik er vanmorgen uitzag – hemdje in de broek – zo verwaaid ben ik nu. Op mijn hoofd lijkt een tornado lelijk huis te hebben gehouden. Geen spoor te bekennen van het hippe kapsel dat ik er slechts enkele dagen geleden in liet knippen. Recht uit een boekje: dit wil ik op een foto van een filmster. Mijn ogen staan flauw, mijn neus blinkt, mij lippen barsten. Ik geef niet te lang aandacht aan dit zielige beeld. In een wip ben ik uit mijn kleren gesprongen en test ik met mijn grote teen de temperatuur van het water. Op het rek zie ik het gezichtsmasker van mijn roommate. Ik twijfel even maar besluit het toch eens uit te proberen. De radio gaat zachtjes aan, toastjes en cava staan binnen handbereik. Ik laat me traag in het bad zakken, leg mijn hoofd tegen de rand te rusten. Zalige solo-aperitief.

Na een half uurtje en meerdere warmwaterbijvullingen knip ik mijn nagels en scheer het lichaamshaar dat  geschoren moet worden. Het maskertje spoel ik af. Mijn huid voelt zalig zacht. Dat van het babyvelletje dat men steeds bij zulke maskertjes aanhaalt, blijkt niet gelogen. Ik lach een beetje met mezelf, wankel uit bad en droog me af, zet mijn telefoon opnieuw aan – geen gemiste oproepen, wonder o wonder – en bestel Chinees.

Ik sta opnieuw voor mijn grote spiegel en bekijk mezelf van kop tot teen. Ik zie een lang en slank persoon. Ik zou best een model kunnen zijn. Symmetrisch gezicht, hoge jukbeenderen, ik bekijk het even van dichterbij. Enkele verloren haartjes storen me. Ik epileer ze weg, wrijf mijn gezicht in met lotion en verdoezel mijn wallen – je weet nooit wie je nog over de vloer krijgt – met een middeltje dat ik ooit voor de grap van mijn zusje kreeg. Stiekem hield ik ervan en ik kocht het al drie keer opnieuw. Mijn lijf blinkt en geurt heerlijk, mijn vingers zijn een beetje verrimpelt van het lange badzitten. Mijn gladde borst gaat zacht op en neer, ik ben helemaal zen. Mijn navel is ondiep, mijn heupen slank, mijn buik gespierd en door iedere vrouw bekoord. Onder mijn buik zit mijn mannelijke trots en mijn behaarde, doch slanke benen. Zou ik modeshows kunnen lopen? Ik probeer het terwijl ik zelfzeker in mijn eigen ogen kijk.

Ik kan mezelf wel een mep verkopen. Bedenk dat ik dringend met een pint voor de televisie moet gaan hangen. Het liefst nog met maten fifa spelend. Ik moet dringend boeren laten, vettigheid naar binnen werken en praten over actiefilms en porno om mijn huidig gedrag goed te maken. Ik moet uitgaan, stoer doen, het beest uithangen op de voetbal en pissen tegen de kerk in plaats van me als een wijf te gedragen.  Fuck, ik ben een beautyqueen in’t diepst van mijn gedachten.

De laatste dag van de crèmekar

Hij hield van kinderen. Blozende jonge wangetjes. Met zijn crèmecar stond Flip al sinds jaar en dag op het grote plein in de stad.  Morgen zou hij zich echter moeten verplaatsen vanwege stadswerken. Die vond je tegenwoordig overal. Dat zag Flip ’s avonds op zijn  kleine TV’tje. De markt zou open worden gegooid. Chaos zou uit de grond naar boven komen. Hij had het liever netjes en proper. De paden zouden vlakker worden gemaakt, zodat ieder oud vrouwtje zich moeiteloos over het plein kon begeven. Van oude vrouwtjes hield hij niet. Die hadden een te scherpe neus. Ze hielden wel van ijs. Dus gaf hij het hen. Liever had hij kinderen aan zijn kraam. Die waren zo lief.

Flip schepte al eeuwenlang bolletjes ijs. De smaken had hij onder andere wereldvredecarnaval en lippenstift gedoopt. Een populaire combinatie was die van herfstdag met zomersproetjes. Iedereen hield van zijn ijs en hij schepte het lustig op hoorntjes in alle vormen en kleuren. Flips crèmecar was vergroeid met de plek onder de bomen en maakte ’s nachts krakende geluiden. De plek was voor hem perfect, hij zou ze nooit verlaten. Nu moest hij naar een grijs pleintje aan het station. Hij hield er niet van. Haastige mensen, hangjongeren en veel politieagenten, daar had hij geen zin in. Bovendien werd hij er niet jonger op. Zijn crèmecar zou naar zijn achtertuin verhuizen en daar stilletjes wegkwijnen. Net als hijzelf.

Nu, op de laatste dag van de crèmecar, kwam er een cameraploeg langs. Toen zijn stadsgenoten hadden opgevangen dat de crèmecarman er na al die tijd mee ophield, wilde men hem op een speciale manier eren. En hoe kon dat beter dan door hem eeuwige roem te bezorgen, had men gedacht. Die eeuwige roem kreeg hij. En hoe.

Een live-reporter van het drukstbekeken vrijdagavondprogramma kwam Flip verrassen. Zijn laatste ijsjes rozenblaadjes en sprookjesboek uitscheppend, keek hij angstig in de camera. Het land aanschouwde een icoon. Flip hield niet van de aandacht, was liever met rust gelaten. Hij gaf een bot interview over zijn originele smaaknamen en het schepte een ijsje voor de reporter. Hij mocht die man niet. Veel te opdringerig. Toen was er een plotse pauze in de uitzending en Flip reageerde opgelucht. Dat was het dan? Bedankt, daag. Men zond een opsporingsbericht uit. Een jongentje uit dezelfde stad was verdwenen.

Nadien wilde de reporter ook een ijsje scheppen. Een tv-figuur in een crèmecar, het geeft leuke televisie. Flip verzette zich tegen amateurs in zijn kraam. Op een wip stond de opdringerige man echter in zijn frigo’s te neuzen. Wat heb je hier zoal? Staat hier de pot lentebloesem?

Wat toen gebeurde, zou niemand die deze bewuste avond tv-keek ooit vergeten. De reporter opende de grote vriezer en slaakte een kreet die wel over het hele land leek te galmen. Hij sloeg de vriezer dicht en zelf achterover. Flip wist niet waar kruipen, zijn gezicht kwam een halve seconde in beeld. De camera tolde en draaide. Je hoorde de reporter ijlen. De geluidsman duwde Flip tegen de wand van de car, keek in de vriezer – bevroren bloed, lichaamsdelen –  moest kokhalzen en sloeg de vriezer weer dicht. Intussen riep hij luid: “zet die camera’s uit, UIT-ver-dom-me-UIT!”. 

Wat meteen gebeurde.

Het testbeeld verscheen.

Niemand durfde de televisie nog uit te zetten.

Het land was met stomheid geslagen en wachtte verdwaasd op een verklaring.

Dromen zijn gratis, dus zonder garantie

Je kon er ook slaap nemen à volonté. Ik heb heel wat slaap genomen maar ze was altijd zo snel op. Je kon kiezen uit verschillende slaaphoudingen. Ik heb ze allemaal geprobeerd maar toch deed mijn rug pijn. Bovendien waren we het licht vergeten uitdoen.

Ik droomde vreemde dromen. Ik liep door de Parijse metro, volgde pijlen met daarop onleesbare bestemmingen, raakte mijn vrienden kwijt, stond plots in een pretpark. Aan een snoepkraampje wist ik niet wat te kiezen. Dan werd ik wakker en kon me geen essentie herinneren. Ik zag nog een stuk of wat stilstaande beelden voor mijn ogen opdoemen. En monden die wat zeggen maar er horen geen gezichten bij. Zij spreken een onverstaanbare taal, of er komt gewoon geen enkel geluid uit hun keelgaten.

Helaas. Wie weet welke toffe situaties heb ik al bedacht? Ik zou ze kunnen neerschrijven. Soms heb ik ze zelfs intens beleefd, ik zou er wervelende boeken mee kunnen schrijven.

Ze glijden weg en ik kan graaien wat ik wil, ik krijg ze niet meer te pakken.


Met mijn ogen dicht

Met gesloten ogen sta ik vooraan: bezweet, een lauwe pint in de handen en mijn lichaam vrij gelaten om te doen wat het wil. Mijn hoofd zweeft en ik voel pure zaligheid. Ik kruip door de torenhoge boxen, vlei me op een muziekgolf neer en beweeg mee op de stroom. Met mijn ogen dicht zie ik hoe de rest van de zaal het doet. Rond mij zijn mijn vriendinnen; mijn goeie vriendinnen en mijn slechte vriendinnen. De stillekes, de flapuits, de grapjassen, de aandachtshoeren, de bedriegsters, de lieverds en die ene die werkelijk alles van me weet. Ze weet zelfs wat ik nu denk want in het passeren knijpt zij even in mijn hand en spreekt net die woorden in mijn oor, die ik bij haar wou influisterroepen.

Verderop staat de jongen die ik zal aanspreken vanavond, dan praat ik met hem. Praten en praten en me dichter naar hem toe bewegen. Dan zal ik hem onopvallend en onbewust aanraken (zo even mijn hand langs zijn schouder bewegen, weetjewel), dan zal hij in mijn ogen kijken, diepdiepdiep in mijn ogen kijken en ik zal verdrinken. Oh, verdrinken zal ik in zijn ogen, mijn tenen hebben daar al vaker de bodem geraakt, terwijl mijn vingertoppen uit zijn pupillen zwaaien: een help die niet wil worden beantwoord, want verdrinken in zijn twee vergeetputten is zalig. En hij vergeet me, ja, iedere keer opnieuw, maar niet vanavond. Deze avond waarop onze goor bezwete en met verspild bier bedekte lichamen dichter naar elkaar toe bewegen, zal hij me niet vergeten. Hij zal me willen kussen zoals ik hem wil kussen maar ik zal het niet doen. Niet hier. Niet nu. Ik zal hem aan me laten denken zoals ik aan hem denk.

Aan de toog staat mijn ex-lief onwaarschijnlijk ontzettend boeiende verhalen te vertellen aan alweer een ander meisje. In zijn hoofd loop ik rond en laat valse hoop achter. Ik haat je. Vrij er maar weer eentje op en ga het vertellen aan wie het horen wil in de hoop dat de boodschap mij bereikt maar ik ben je drie stappen voor. Ik ga vlak naast het duo mijn nieuwe pint bestellen en laat mijn mooiste fake-glimlach in jaren los. Nog niet halverwege mijn terugweg naar mijn goeie en slechte vriendinnen, kom ik hem toevallig tegen. Met de verontschuldiging dat er iemand op een frisse pint wacht, laat ik hem na drie minuten terugkeren naar alweer een andere bimbo.

Ooh I love you so, klinkt het in mijn kleverige atmosfeer. But why I love you, I’ll never know. Me afvragend van wie ik hou (en deze gedachte meteen weer vergetend), keer ik terug naar mijn goeie en slechte, mijn vriendinnen. In de verte zie ik the crush en the ex. En ik denk aan hoe mijn ouders, zelfs in dit tijdperk nog, ongerust in bed liggen te wachten tot hun brave dochtertje thuis komt.

Mensenkijken

Drentelen door de stad en rondkijken naar mensen. Straat in – waar zou ik uitkomen? – straat uit – oh hier zijn we! – plein oversteken, straat in, straat uit. Platzak dus ieder aanbod dat lonkt vanuit de uitstalramen afslaan. Mooie en hippe vitrines van luidemuziekwinkels. Toch eens binnenlopen. Na vijf minuten watertandend terug naar buiten gaan. Even wandelen, dan stilstaan en over het water uitkijken. Mobiel checken. Op zo ongeveer een half uur zijn amper vijf minuten voorbij gegaan. Geen berichten. Geen mails of facebook checken want in het buitenland valt dat duur uit. Gaan zitten en wachten. Mensenkijken, mensenkijken, mensen kijken terug.

Die twee daar. Die kijken niet, die hebben enkel oog voor elkaar. Ze staan wat onwennig te draaien en hadden elkaar voorheen nog nooit gezien. Hij probeert haar een of ander abonnement aan te smeren. Hij had er die namiddag nog maar twee kunnen verpatsen en het was al 16u30. Op die manier zou zijn bankrekening voor een eigen snowboard niet al te snel aangroeien. Zij luistert rustiger dan ze anders bij zulke venters zou doen. Hij praat kalm zonder de betekenis van zijn woorden in te schatten. Steeds hetzelfde bandje wordt afgespeeld. Voordelig. Jaja. Eerste maanden slechts 15 euro. Steeds kortingen en acties voor studenten. (Dan verandert de toon.) Ja, studenten hebben nu eenmaal geen geld op overschot. Ik ook niet, vandaar dit jobje. Schuchter lachje. Wat studeer je? Woon je in deze stad? Het snowboarden kon hem gestolen worden als hij zo een meisje kon hebben. Ze schudden elkaar de hand en zij zou geen abonnement kopen maar ze wou wel een tas koffie. Straks, om 18u. Of een snelle hap misschien. Vanavond zou ze nog niet in zijn bed liggen maar later wel. Dat wisten zij nu nog niet.

Het kostte hem veel moeite maar hij zou toch nog drie abonnementen aan de man brengen. Half Duitsland zou zo een studentenjob haten maar hij hield er best nog van, al moest hij zijn verkoopstechnieken duidelijk nog wat bijschaven. Om 18u zou hij op haar wachten aan het stadhuis. En bang zijn dat ze niet kwam opdagen. Zij kwam liever iets te laat, om niet al te gretig over te komen. Ze zouden allebei niet durven zeggen dat ze best van fastfoodketens hielden dus aten ze een broodje. Later zouden ze daar nog om lachen want nu bleven ze beiden een beetje op hun honger zitten. Enkel letterlijk dan. Want het snowboarden zou hem gestolen worden. Zij ging met hem op pad. Hij zou steeds meer abonnementen verkopen want ze hielden beiden van reizen en dat zouden ze samen gaan doen. En hij hield het bij zijn skateboard. Daar was hij goed in en zij hield er ook van. Ze zou foto’s van hem nemen met haar tientallen camera’s en ze na verloop van tijd ophangen in hun appartement. Of er een keer een wedstrijd mee winnen. En tonen aan hun kinderen later.

Ze schudden elkaar de hand en zouden een kop koffie gaan drinken. Mijn blik verschuift en ik kijk verder naar andere mensen. Oudere mensen met een wandelstok. Aziaten met een schattige baby naast me op de bank. Een groepje tienerbakvissen. Ik sta op en wandel naar het stadhuis waar mijn zus op me af komt. We gaan naar een fastfoodketen en eten een ijsje. We praten over onszelf en kijken naar de mensen.

Traag vandaag.

Ge zijt zo traag vandaag, zei mijn lief aan het ontbijt. Ik glimlachte en smeerde een dun laagje aarbeienconfituur op een zachte, bruine boterham, haalde het theebuiltje uit mijn tas en liet er in de plaats een klontje suiker in glijden. Ik roerde en zag kleine kristalletjes glinsteren wanneer ik mijn lepel naar boven haalde, bracht hem tot bij mijn lippen en likte de zoete glitters.

We zuigen op half in de thee gedoopte dikke suikerklontjes. Bruine ogen glinsteren in de julizon. De kristalletjes plakken op onze tanden die we bloot lachen en aan onze rode lippen. We steken onze zoete tong naar elkander uit en proberen te knipogen. Met beide ogen tegelijk.

Misschien heb ik vandaag gewoon een traag dagje, zei ik, moeite om op gang te komen. De woorden kropen angstaanjagend langzaam uit mijn mond. Het leek alsof ik bij iedere lettergreep twijfelde. Ze vielen lomp over mijn lippen en botsten op de ontbijttafel naar mijn lief toe, die ze in zijn snelle oren opving. Hij kon altijd zo vroeg uit bed springen, ik niet. Het laken van me af geslagen en het licht dat trilt tussen de gordijnen. Mijn ogen weigeren dienst. Mijn lijf voelt nog handen die de huid aftasten. Ik hield van kronkelen in de morgen. Vandaag was ik misschien nog een tikkeltje trager. Een ietsje weemoedig ook.

 “Ge weet niet vanwaar het komt en ge weet niet waarmee ge der daartoe moet. Hier, ne koek. En slik die triestigheid mee in, meiske,” hoor ik. Met blauwe botjes in de verwilderde tuin, kijkend naar het vertrek van de zon. Een laatste straal die naar me wuift. Een oude stem in mijn verse oren.

Ik slaagde er aan de ontbijttafel nog net in om, dat geeft toch niet, uit te brengen waarna ik het laatste stukje boterham in mijn mond stak, het wegspoelde met een slok thee en de tafel begon af te ruimen. Mijn lief schudde zijn hoofd en las de krant.

 De krant met de onleesbare letters hoort onder mijn schilderwerkje.

Ik nam een lange douche waarbij ik mijn haar waste en mijn benen schoor en een liedje zong. Het lied zong eigenlijk zichzelf. Ik hoefde maar mijn lippen te bewegen en mijn stembanden te trillen. De woorden verlieten mijn mond op een melancholische golf. Ik bleef aan de kraan draaien zodat het water steeds heter en heter werd en ik mezelf in een damp hulde.

Handen op onze oren en onze ogen toegeknepen. De straal op onze kruin. Het lijkt alsof we onder een schuur staan in een weiland. Het stormt en wij kunnen niet naar huis. We zitten knus samen en horen liedjes in de lucht. Het wordt al een beetje donker en ze vragen zich zeker af waar we blijven. We giechelen hierom. We openen onze ogen en lachen ons een gezellige breuk.

In de keuken hoorde ik borden en messen kletteren. Komt ge der nu haast uit, riep mijn lief, ik wil afwassen met wàrm water. Ik droogde me zorgvuldig af, bekeek mezelf in de spiegel en wreef mijn hele lijf in met lotion, trok verse kleren aan. Mijn haar zou vanzelf wel drogen. Het lied zong zich uit en eindigde met een lange zachte noot. Ge zingt zo traag vandaag, zei mijn lief nu. Hij had onze kleine keuken netjes opgekuist en zat achter zijn laptop. Hij stond op, bekeek het cd-rek en koos een snelle plaat uit. Hij nam me vast en wou dansen. Hij bewoog zijn mooie lijf van hier naar daar maar ik kon niet volgen.

Mijn kleed bolt op en de parels op de zoom glanzen. Ik draag schoenen met zo’n hoekje uit aan de tenen zoals bij vrouwen. Ze klakken zelfs een beetje. De speldjes springen uit mijn haar. Mijn knie is groen.

Mijn lach galmt in de kamer. Ik danste traag vandaag. Ik gaf mijn lief een lange zoen –  want een zoen kan nu eenmaal niet traag zijn – en mompelde iets dat ik zelf niet verstond. In de les probeerde ik goed op te letten en te noteren. Mijn gedachten volgden gespannen de filosofische zinnen die de prof uitsprak en mijn pen schoof moeizaam over de lijnen van mijn cursusblad. Ge schrijft zo traag vandaag, zei mijn buur, kunt ge niet volgen. Ik haalde mijn schouders zacht op en zette enkele verloren puntjes op i’s en ij’s. De inkt trok in het blad en nam de vorm aan van een bloempje.

Als je je blad in twee vouwt en terug open legt en tegen de vouwlijn een halve vlinder schildert en dan vouw je het terug dicht. Wel, als je het dàn terug open vouwt, dan is de vlinder af! Een waslijn vol vlinders in de zon.

Ik zit niet zo in mijnen haak vandaag, fluisterde ik, en slurpte van mijn brikje fruitsap,gaat wel over. De minuten kropen voorbij terwijl de woorden zich vormden op mijn blad. Ik keek met verdwaasde ogen hoe mijn hand de pen bewoog en hoe sierlijk woorden als Ideeën, Subliem en Verheven op mijn blad verschenen. In mijn oren hoorde ik muziek, als in een film. Dromerig en zoet. Ook een beetje triest, maar met af en toe vrolijke fluitjes. Zoals na iedere film, moest ik ontwaken en aan het felle licht wennen toen ik het auditorium verliet.

Met elk een lege popcorndoos in de hand strompelen we uit de rode zaal naar buiten. Voor ons ogen bewegen nog beelden van kinderlijke onschuld. We doen de stemmetjes na en trappen op elkanders tenen. Op de achterbank moeten we rustig zijn. We proesten in onze borst.

De muziek was zachtjes in het niets verdwenen. Het echte leven en de buitenwereld lonkten venijnig. Achter me drumden de mensen samen. Iedereen wou om het eerst naar buiten. De zon scheen. Ik wreef in mijn ogen en praatte met enkele klasgenoten over de voorbije les en de komende examens.

De maaltafels op het kleine krijtbord. Ik kan ze opdreunen als was ik een napraatpapegaai. We zeggen ze, roepen ze, tieren ze tot de klare nacht het ons verbiedt.

Dat zal allemaal wel lukken, wist ik uit te brengen. Ge praat zo traag vandaag, zei iemand. Voor het eerst vandaag lachte ik echt ontspannen, omwille van de herhaling. Ik legde mijn hoofd zo’n beetje in mijn nek en mijn tong tikte tegen de achterkant van mijn tanden.

Een filmster in close-up op het tv-scherm in de kleine kamer. Het geluid staat uit en wij tegen elkaar geleund. We spelen het na zonder dat onze lippen botsen.

Tja, stampte ik eruit, ik ben een beetje traag vandaag. Ik ging en wandelde alleen langs de winkels. Langs me scheerden steeds mensen voorbij. De etalages gingen aan mijn zicht voorbij. In mijn ooghoeken zag ik de etalagepoppen me wenken maar ik gaf niet toe. Ik zou niets kopen. Of een warme wafel misschien, daar waren geen poppen voor nodig.

 Met grote ogen kijken we naar de knuffels en de schietgeweren. We zien buiken passeren en werpen elkaar veelzeggende blikken toe. We zetten lieve oogjes op en gaan naar huis met een prinsessenkroon en een cowboyhoed.

In mijn hoofd zong Johnny Cash. Ik zette mijn voeten netjes voor elkaar. Hiel tegen tenen. Tenen tegen hiel. I walk the line. Ik was nu toch al officieel traag vandaag. Mijn heupen wiegden van links naar rechts. Van rechts naar links.

Zo hard we kunnen, trekken we elk om beurt aan de koord. Onze kleine vuist zoekt steun in het lange gras. We koorddansen hoog boven de wolken met de paraplu. We moesten eens een tweede paaltje vragen.

Bij de hoek stond mijn lief. Hij las in een krantje en beet in een appel. Zijn pet stond een beetje schuin op zijn hoofd. Wat doet ge nu weer, zei hij, en beet met een klakkend geluid een groot rood stuk uit zijn appel, dat ziet der echt grappig uit, weet je. Ik stapte op hem af, traag – hiel tegen tenen, tenen tegen hiel – tikte op zijn bolle rechterwang. Ge moogt niet praten met uwe mond vol.

 Puree spat tegen de waterkan. De rest wordt moeizaam doorgeslikt. Onze hoofden zijn knalrood. Onze oren gloeien.

‘t Is de nostalgie, meneertje… Ze heeft vandaag mijn gedachten in beslag genomen en mijn motor vertraagd. Laat me maar even met mijn hoofd in de wolken lopen. Weldra word ik wel terug op deze wereld gekatapulteerd.

Treingemijmer

 

Mensen hebben de neiging om te mijmeren op de trein omdat je daar nu eenmaal als vanzelf wordt toe aangespoord. Je bent als een kind dat graag in de kinderwagen door de straten van de stad wordt gerold of ritjes maakt met de auto. Het ritme en geraas brengen rust en het voorbijschuivende landschap vraagt naar staren. Je kijkt door het bestofte raam en neemt alles in je op: de brug met grafitti, de doe-het-zelf-zaken, de platte daken, de kanten gordijnen, de achtertuintjes en de camionettenrijschool. In hun tegelijk statische en flitsende aanwezigheid houden ze honderden verborgen verhalen stil. Het liefste van al doe je dit met je koptelefoon op je oren en half weggedoken in je sjaal.

Intussen denk je aan alles en niets. Aan het feestje van afgelopen weekend, aan de mensen die je hebt ontmoet, aan die zin die je beter niet had gezegd en aan de woorden die je liever net wél had uitgesproken. Je hoeft er echter niet over te liegen: je denkt aan de liefde. Op de trein is dat zo – of je het nu wil of niet – daar hóór je aan de liefde te denken. De omgeving vraagt erom. Ja, het is werkelijk een wijd verspreid verschijnsel. Altijd en overal, sinds het moment dat treinen hun weg door het landschap begonnen te banen, hebben mensen op de trein aan de liefde gedacht. In romans, films en zeemzoete televisiedrama’s zitten mensen voor zich uit te staren en druipt de liefde van de neergeschreven woorden en in close-up getoonde gezichten af. Lekkere liefde, geschifte liefde, gehate liefde, zweverige liefde, verboden liefde… Er zijn wel duizend soorten liefde waaraan mensen denken tijdens het treinreizen.

Gemiste kansen passeren gezwind de revue. Hand in hand met de grootste flaters die je ooit beging staan ze vanuit het landschap naar je te zwaaien. In de bomen langs het traject slingeren de gestolen momentjes – met bijhorende zoenen, knuffels en voorzichtige liefdesverklaringen – als apen tussen de takken. Stilletjes lach je om die eerste kus ergens op een hoek in de stad. Of je walgt ervan, dat is ook een optie.

Alweer flitst een doe-het-zelf-zaak voorbij, dan enkele flatgebouwen en een straat met een kapper en een broodjeszaak. De trein staat even stil in het station en stiekem – heel stiekem – hoop je dat net dié persoon opstapt die het hoofdpersonage is van je liefdesmijmeringen. Het gebeurt niet. Dat gebeurt nooit. Behalve in romans, films en zeemzoete televisiedrama’s natuurlijk. De gave om die ene persoon levend en wel voor je neus te toveren heeft je brein niet. Eén keer kwam je hem per toeval tegen. Net op de dag dat je niet tevreden was over je outfit. Een treinrit van zoeken naar woorden en subtiel happen naar adem later, wenste je dat hij het perron toch maar niet was opgestapt. Je was nog nooit zo verliefd geweest.

Ja, je bent echt goed in liefdestreinmijmeren. Je bent werkelijk een prof. Als er een wereldkampioenschap mijmeren bestond, was jij de winnaar in de categorie duizend keer over hetzelfde mijmeren, beter gekend als de categorie zwaargewichtigen.

Winter aan zee.

Eervolle vermelding – Write now! voorronde Gent 2007

Het is winter en het waait aan zee. De lucht is donker, donkerder dan anders op dit tijdstip. Het is dreigend onweerdonker, eerder donkerblauw dan grijs of zwart. De wolkenpakken zijn dik en hoog en lijken op een modderpoel waar kinderen met hun gummilaarsjes doorgelopen hebben. Speels stout, schaterlachend. Onder de wolken de zee. Ze raken elkaar net niet aan de horizon. De zee woelt en haar golven klotsen tegen de dijk. Het water is grijs met hier en daar een klodder zeewier, een dode vis of een verdwaald voorwerp. De golven schuimen en vuil schuim blijft achter op de rand van de dijk en de pier. Het lijkt wel vies afwaswater. De lucht gromt. Ingehouden donder, in de verte is soms een flits te zien. Er hangt spanning over de stad met zijn appartementsblokken, zijn villawijken, zijn huizen en zijn winkels. Ramen, deuren en gordijnen zijn overal dicht, lichten en tv’s aan. Mensen praten met gedempte stemmen alsof één luid woord de hemel zal doen barsten. Er hangt spanning over de dijk en over zee. De dijk is zo goed als verlaten. Daar loopt een zwerfhond. In de verte hoor je auto’s. Maar de zee daagt uit. Ze klotst en golft zoveel ze kan.

“Kom maar op machtig onweer,

ik kan tegen een stootje.”

Over de dijk wandelt nu een meisje. Een warm ingeduffeld meisje met een donkergroene muts op. Haar armen houdt ze gekruist voor de borst en haar schouders zijn opgetrokken. Maar ze is duidelijk niet gehaast. Ze slentert en haar botjes laten bij iedere stap een doffe tik horen op de gore stenen van de dijk. Langwerpige bruingele tegels bedekt met kauwgom en hondenpoep en de voetsporen van mensen, mensen en mensen. Duizenden zijn hier al langsgeweest, zo niet miljoenen. Maar nu loopt zij hier in de dreiging van een onweer. Zij is anders, maar o ja, ze loopt hier maar al te graag, zoveel ze kan, ook in de zomer wanneer je over de hoofden en ingevette ruggen kan lopen. Giechelen met vriendinnen en een ijsje, op slippers. Maar evengoed ’s winters, zoals nu, in de koude snijdende zeewind. Ze gaat aan de kant van de dijk staan en kijkt uit over de zee. De wind neemt zand mee dat snijdt in haar gezicht. Haar neus is ijskoud, rood. Haar lippen barsten. Ze draait zich om en loopt de dijk af, een straat in. De straten zijn leeg, slechts gevuld met spanning. Een enorme knal galmt over de stad. De hemel scheurt open. De regen gutst met dikke stromen uit de lucht en spoelt de stad en zijn huizen. Het meisje holt een portaal in. Ze haalt een grote paraplu boven en wandelt verder.

Niets kan haar storen.