Eervolle vermelding – Write now! voorronde Gent 2007
Het is winter en het waait aan zee. De lucht is donker, donkerder dan anders op dit tijdstip. Het is dreigend onweerdonker, eerder donkerblauw dan grijs of zwart. De wolkenpakken zijn dik en hoog en lijken op een modderpoel waar kinderen met hun gummilaarsjes doorgelopen hebben. Speels stout, schaterlachend. Onder de wolken de zee. Ze raken elkaar net niet aan de horizon. De zee woelt en haar golven klotsen tegen de dijk. Het water is grijs met hier en daar een klodder zeewier, een dode vis of een verdwaald voorwerp. De golven schuimen en vuil schuim blijft achter op de rand van de dijk en de pier. Het lijkt wel vies afwaswater. De lucht gromt. Ingehouden donder, in de verte is soms een flits te zien. Er hangt spanning over de stad met zijn appartementsblokken, zijn villawijken, zijn huizen en zijn winkels. Ramen, deuren en gordijnen zijn overal dicht, lichten en tv’s aan. Mensen praten met gedempte stemmen alsof één luid woord de hemel zal doen barsten. Er hangt spanning over de dijk en over zee. De dijk is zo goed als verlaten. Daar loopt een zwerfhond. In de verte hoor je auto’s. Maar de zee daagt uit. Ze klotst en golft zoveel ze kan.
“Kom maar op machtig onweer,
ik kan tegen een stootje.”
Over de dijk wandelt nu een meisje. Een warm ingeduffeld meisje met een donkergroene muts op. Haar armen houdt ze gekruist voor de borst en haar schouders zijn opgetrokken. Maar ze is duidelijk niet gehaast. Ze slentert en haar botjes laten bij iedere stap een doffe tik horen op de gore stenen van de dijk. Langwerpige bruingele tegels bedekt met kauwgom en hondenpoep en de voetsporen van mensen, mensen en mensen. Duizenden zijn hier al langsgeweest, zo niet miljoenen. Maar nu loopt zij hier in de dreiging van een onweer. Zij is anders, maar o ja, ze loopt hier maar al te graag, zoveel ze kan, ook in de zomer wanneer je over de hoofden en ingevette ruggen kan lopen. Giechelen met vriendinnen en een ijsje, op slippers. Maar evengoed ’s winters, zoals nu, in de koude snijdende zeewind. Ze gaat aan de kant van de dijk staan en kijkt uit over de zee. De wind neemt zand mee dat snijdt in haar gezicht. Haar neus is ijskoud, rood. Haar lippen barsten. Ze draait zich om en loopt de dijk af, een straat in. De straten zijn leeg, slechts gevuld met spanning. Een enorme knal galmt over de stad. De hemel scheurt open. De regen gutst met dikke stromen uit de lucht en spoelt de stad en zijn huizen. Het meisje holt een portaal in. Ze haalt een grote paraplu boven en wandelt verder.
Niets kan haar storen.