Traag vandaag.

Ge zijt zo traag vandaag, zei mijn lief aan het ontbijt. Ik glimlachte en smeerde een dun laagje aarbeienconfituur op een zachte, bruine boterham, haalde het theebuiltje uit mijn tas en liet er in de plaats een klontje suiker in glijden. Ik roerde en zag kleine kristalletjes glinsteren wanneer ik mijn lepel naar boven haalde, bracht hem tot bij mijn lippen en likte de zoete glitters.

We zuigen op half in de thee gedoopte dikke suikerklontjes. Bruine ogen glinsteren in de julizon. De kristalletjes plakken op onze tanden die we bloot lachen en aan onze rode lippen. We steken onze zoete tong naar elkander uit en proberen te knipogen. Met beide ogen tegelijk.

Misschien heb ik vandaag gewoon een traag dagje, zei ik, moeite om op gang te komen. De woorden kropen angstaanjagend langzaam uit mijn mond. Het leek alsof ik bij iedere lettergreep twijfelde. Ze vielen lomp over mijn lippen en botsten op de ontbijttafel naar mijn lief toe, die ze in zijn snelle oren opving. Hij kon altijd zo vroeg uit bed springen, ik niet. Het laken van me af geslagen en het licht dat trilt tussen de gordijnen. Mijn ogen weigeren dienst. Mijn lijf voelt nog handen die de huid aftasten. Ik hield van kronkelen in de morgen. Vandaag was ik misschien nog een tikkeltje trager. Een ietsje weemoedig ook.

 “Ge weet niet vanwaar het komt en ge weet niet waarmee ge der daartoe moet. Hier, ne koek. En slik die triestigheid mee in, meiske,” hoor ik. Met blauwe botjes in de verwilderde tuin, kijkend naar het vertrek van de zon. Een laatste straal die naar me wuift. Een oude stem in mijn verse oren.

Ik slaagde er aan de ontbijttafel nog net in om, dat geeft toch niet, uit te brengen waarna ik het laatste stukje boterham in mijn mond stak, het wegspoelde met een slok thee en de tafel begon af te ruimen. Mijn lief schudde zijn hoofd en las de krant.

 De krant met de onleesbare letters hoort onder mijn schilderwerkje.

Ik nam een lange douche waarbij ik mijn haar waste en mijn benen schoor en een liedje zong. Het lied zong eigenlijk zichzelf. Ik hoefde maar mijn lippen te bewegen en mijn stembanden te trillen. De woorden verlieten mijn mond op een melancholische golf. Ik bleef aan de kraan draaien zodat het water steeds heter en heter werd en ik mezelf in een damp hulde.

Handen op onze oren en onze ogen toegeknepen. De straal op onze kruin. Het lijkt alsof we onder een schuur staan in een weiland. Het stormt en wij kunnen niet naar huis. We zitten knus samen en horen liedjes in de lucht. Het wordt al een beetje donker en ze vragen zich zeker af waar we blijven. We giechelen hierom. We openen onze ogen en lachen ons een gezellige breuk.

In de keuken hoorde ik borden en messen kletteren. Komt ge der nu haast uit, riep mijn lief, ik wil afwassen met wàrm water. Ik droogde me zorgvuldig af, bekeek mezelf in de spiegel en wreef mijn hele lijf in met lotion, trok verse kleren aan. Mijn haar zou vanzelf wel drogen. Het lied zong zich uit en eindigde met een lange zachte noot. Ge zingt zo traag vandaag, zei mijn lief nu. Hij had onze kleine keuken netjes opgekuist en zat achter zijn laptop. Hij stond op, bekeek het cd-rek en koos een snelle plaat uit. Hij nam me vast en wou dansen. Hij bewoog zijn mooie lijf van hier naar daar maar ik kon niet volgen.

Mijn kleed bolt op en de parels op de zoom glanzen. Ik draag schoenen met zo’n hoekje uit aan de tenen zoals bij vrouwen. Ze klakken zelfs een beetje. De speldjes springen uit mijn haar. Mijn knie is groen.

Mijn lach galmt in de kamer. Ik danste traag vandaag. Ik gaf mijn lief een lange zoen –  want een zoen kan nu eenmaal niet traag zijn – en mompelde iets dat ik zelf niet verstond. In de les probeerde ik goed op te letten en te noteren. Mijn gedachten volgden gespannen de filosofische zinnen die de prof uitsprak en mijn pen schoof moeizaam over de lijnen van mijn cursusblad. Ge schrijft zo traag vandaag, zei mijn buur, kunt ge niet volgen. Ik haalde mijn schouders zacht op en zette enkele verloren puntjes op i’s en ij’s. De inkt trok in het blad en nam de vorm aan van een bloempje.

Als je je blad in twee vouwt en terug open legt en tegen de vouwlijn een halve vlinder schildert en dan vouw je het terug dicht. Wel, als je het dàn terug open vouwt, dan is de vlinder af! Een waslijn vol vlinders in de zon.

Ik zit niet zo in mijnen haak vandaag, fluisterde ik, en slurpte van mijn brikje fruitsap,gaat wel over. De minuten kropen voorbij terwijl de woorden zich vormden op mijn blad. Ik keek met verdwaasde ogen hoe mijn hand de pen bewoog en hoe sierlijk woorden als Ideeën, Subliem en Verheven op mijn blad verschenen. In mijn oren hoorde ik muziek, als in een film. Dromerig en zoet. Ook een beetje triest, maar met af en toe vrolijke fluitjes. Zoals na iedere film, moest ik ontwaken en aan het felle licht wennen toen ik het auditorium verliet.

Met elk een lege popcorndoos in de hand strompelen we uit de rode zaal naar buiten. Voor ons ogen bewegen nog beelden van kinderlijke onschuld. We doen de stemmetjes na en trappen op elkanders tenen. Op de achterbank moeten we rustig zijn. We proesten in onze borst.

De muziek was zachtjes in het niets verdwenen. Het echte leven en de buitenwereld lonkten venijnig. Achter me drumden de mensen samen. Iedereen wou om het eerst naar buiten. De zon scheen. Ik wreef in mijn ogen en praatte met enkele klasgenoten over de voorbije les en de komende examens.

De maaltafels op het kleine krijtbord. Ik kan ze opdreunen als was ik een napraatpapegaai. We zeggen ze, roepen ze, tieren ze tot de klare nacht het ons verbiedt.

Dat zal allemaal wel lukken, wist ik uit te brengen. Ge praat zo traag vandaag, zei iemand. Voor het eerst vandaag lachte ik echt ontspannen, omwille van de herhaling. Ik legde mijn hoofd zo’n beetje in mijn nek en mijn tong tikte tegen de achterkant van mijn tanden.

Een filmster in close-up op het tv-scherm in de kleine kamer. Het geluid staat uit en wij tegen elkaar geleund. We spelen het na zonder dat onze lippen botsen.

Tja, stampte ik eruit, ik ben een beetje traag vandaag. Ik ging en wandelde alleen langs de winkels. Langs me scheerden steeds mensen voorbij. De etalages gingen aan mijn zicht voorbij. In mijn ooghoeken zag ik de etalagepoppen me wenken maar ik gaf niet toe. Ik zou niets kopen. Of een warme wafel misschien, daar waren geen poppen voor nodig.

 Met grote ogen kijken we naar de knuffels en de schietgeweren. We zien buiken passeren en werpen elkaar veelzeggende blikken toe. We zetten lieve oogjes op en gaan naar huis met een prinsessenkroon en een cowboyhoed.

In mijn hoofd zong Johnny Cash. Ik zette mijn voeten netjes voor elkaar. Hiel tegen tenen. Tenen tegen hiel. I walk the line. Ik was nu toch al officieel traag vandaag. Mijn heupen wiegden van links naar rechts. Van rechts naar links.

Zo hard we kunnen, trekken we elk om beurt aan de koord. Onze kleine vuist zoekt steun in het lange gras. We koorddansen hoog boven de wolken met de paraplu. We moesten eens een tweede paaltje vragen.

Bij de hoek stond mijn lief. Hij las in een krantje en beet in een appel. Zijn pet stond een beetje schuin op zijn hoofd. Wat doet ge nu weer, zei hij, en beet met een klakkend geluid een groot rood stuk uit zijn appel, dat ziet der echt grappig uit, weet je. Ik stapte op hem af, traag – hiel tegen tenen, tenen tegen hiel – tikte op zijn bolle rechterwang. Ge moogt niet praten met uwe mond vol.

 Puree spat tegen de waterkan. De rest wordt moeizaam doorgeslikt. Onze hoofden zijn knalrood. Onze oren gloeien.

‘t Is de nostalgie, meneertje… Ze heeft vandaag mijn gedachten in beslag genomen en mijn motor vertraagd. Laat me maar even met mijn hoofd in de wolken lopen. Weldra word ik wel terug op deze wereld gekatapulteerd.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s