Walt (I)

Marja liep op me af als een lichtpuntje in de jonge nacht. Ergens ver achter me (zo leek het slechts, want ik wist dat ze vlakbij waren) klonken gedempte stemmen; af en toe een uitschieter van een bulderlach. Feest in het dorp, maar wij stonden erbuiten. Een triviale gebeurtenis is het, hoe zij en ik bij de gesloten deuren van het schooltje elkaar begroetten. Dadelijk zou ze naar de sleutels graven in haar tas, maar eerst die sigaret.

Lees verder

“Ik ben Ron,”

Hij zegt het heel zachtjes, maar ik hoor het toch, terwijl ik op zoek ben naar de schappen met chips en toastjes. Zit elke Albert Heijn niet precies hetzelfde in elkaar? Het ligt vast aan mij.

Hij heet Ron en heeft zijn telefoon tegen zijn ene en zijn linker wijsvinger tegen zijn andere oor gedrukt. Zijn schouders lichtjes opgetrokken, zijn korte benen bij elkaar in een soort pinguïnpas. Ron draagt een ronde bril en moet gisteren nog naar de kapper zijn geweest. Een type dat de sollicitatieruimte amper heeft betreden of hij is al aangenomen, zoveel degelijkheid straalt hij uit. Niet zo ambitieus dat hij ellebogenwerk gaan verrichten, maar wel iemand die doet wat van hem wordt verwacht én beter, en die bij de borrel op vrijdagmiddag nooit voor gênante momenten zorgt. Saai is hij niet, hij heeft humor, soms zelf praatjes, en een aanstekelijke lach.

Lees verder

Blinkende plekjes

I.

Ik moet mijn ogen open houden. Zittend in mijn favoriete stoel kijk ik de kamer rond. Van de lege, witte muur naar de boekenkast waar de ruggen van mijn boeken diagonaal tegen elkaar aangeleund staan. In de ontstane leegtes huizen geesten van science fiction-figuren uit verhalen die ik nooit heb gelezen. In de straat rijdt maar af en toe een auto langs. Nu en dan hoor ik een schreeuw in de verte. Fietsers op weg naar huis in het holst van de nacht. Het enige lampje dat ik heb aangestoken danst als een wilde vlek voor mijn ogen.

Ik moet mijn ogen open houden, concentreer me op mijn ademhaling. Doe ik dat niet, dan tuimel ik met een razende snelheid het luchtledige in. Maak ik ontelbare buitelingen en ruist een oorverdovend gekletter in mijn oren. Voor de zekerheid heb ik een emmer naast me neergezet. Ik ben zo moe, maar ik moet mijn ogen open houden.

Lees verder

Illustrator

Soms zou ik willen dat ik illustrator was zodat ik alles kon tekenen wat ik zag, want tekeningen zijn zo prettig en mensen vaak erg tekengeniek.

Dan tekende ik de kleine vrouw die de metro aan zich voorbij laat gaan, want pas de volgende zal haar helemaal naar Schiedam brengen. Het metrostel zoeft weg in zijn felle kleuren, maar zij zit daar in zwart-wit op een ongemakkelijk ijzeren bankje tegen de vale tegelmuur. Ze draagt zwartgeverfde haren en een witte pet, zo een die open is vanboven (ze had een Japanse kunnen zijn, maar dat is ze niet) en kan niet met haar voeten bij de grond. Met de tenen naar beneden zwieren haar benen zachtjes heen en weer boven de grijze, in kauwgom gehulde tegels van het perron. Niet het ongeduldig schommelen van kinderbeentjes, maar een rustig wegstervende beweging.

Lees verder

February

Het was op twee februari dat iemand werd gevraagd naar z’n rare onhebbelijkheden en ik kon niet meteen bedenken wat ik op die vraag zou antwoorden, maar later schoot het me te binnen: ik haat bisnummers. Waar iedereen op hoopt, ik verfoei het. Ik mag nog zo hebben uitgekeken naar een concert en verzot zijn op een artiest en nog zo hard naar dat ene nummer hebben uitgekeken (de reden dat ik ondanks mijn irritatie toch blijf staan tijdens de bisronde), het idee is idioot. Speel alles of speel het niet. Punt. Ga niet doen alsof je van plan was om te stoppen terwijl de bisnummer gewoon netjes op de speellijst staan. Ik ga toch ook niet weg om me in de deuropening om te draaien en nog één gespreksonderwerp af te haspelen?

Nu ja, niet opzettelijk dan toch.

Lees verder

January stories

Het is twee januari en Kerstbomen staan er misplaatst bij. De lichtjes twijfelen waarvoor zij nog fonkelen nu december voorbij is. De straat is haast leeg om negen uur ‘s ochtends, terwijl enkele winkels geruisloos hun deuren openen. Achter de ramen bewegen mensenschimmen in het vale licht, het hoofd lichtjes gebogen, onzeker, alsof zij twijfelen aan het nieuwe jaar en of het nu echt begonnen is. Wat moeten we ermee? De acht werd een negen en de maand versprong zoals zij dat twaalf keer per jaar doet. Al eeuwenlang. En generaties blijven de vorige tegelijk vervloeken en eren, terwijl zij voor de volgende hun hart vasthouden.

Lees verder

Writer’s Guide On Stage

Op zaterdagavond 2 februari 2019 las ik een stukje voor uit de roman waaraan ik werk. We waren bij BIRD. Er was publiek. En discoballen en een sambaband.

Kamerplanten

Op 25 december 2018 gepubliceerd op Vers Beton. De illustratie is van Lisa van Vliet.

“A.. allo?” Haar stem kraakt twijfelachtig door de luidspreker. “Ja.. ja.” De deur zoemt open.

Hoewel ze perfect weet hoe de parlofoon te gebruiken, doet ze het met een aan afkeer grenzende onzekerheid. Net zo blijft haar gsm meestal eenzaam in zijn lader staan, met de namen van haar dochters veilig achter de grote knoppen geïnstalleerd. Wanneer oma er het hare van denkt, hoort of ziet ze niets.

Lees verder

Noordeloos

Niemand keek nog op van de ladder die in het midden van de stad stond. Hij was diepbruin, van het beste hout gemaakt en het was een raadsel in welke eeuw hij er was geplaatst. Deze slanke ladder glom als nieuw en leunde in een hoek van tachtig graden op de bleke stenen van het marktplein. Sinds mensenheugenis was hij geen halve millimeter verschoven. De ladder moest wel ontelbaar veel sporten hebben, want hij reikte hoger dan je met het blote oog kon zien. Verrekijkers boden geen soelaas en zelfs met telescopen was het onmogelijk uit te maken waar hij tegenaan leunde.

Lees verder