“Ik ben Ron,”

Hij zegt het heel zachtjes, maar ik hoor het toch, terwijl ik op zoek ben naar de schappen met chips en toastjes. Zit elke Albert Heijn niet precies hetzelfde in elkaar? Het ligt vast aan mij.

Hij heet Ron en heeft zijn telefoon tegen zijn ene en zijn linker wijsvinger tegen zijn andere oor gedrukt. Zijn schouders lichtjes opgetrokken, zijn korte benen bij elkaar in een soort pinguïnpas. Ron draagt een ronde bril en moet gisteren nog naar de kapper zijn geweest. Een type dat de sollicitatieruimte amper heeft betreden of hij is al aangenomen, zoveel degelijkheid straalt hij uit. Niet zo ambitieus dat hij ellebogenwerk gaan verrichten, maar wel iemand die doet wat van hem wordt verwacht én beter, en die bij de borrel op vrijdagmiddag nooit voor gênante momenten zorgt. Saai is hij niet, hij heeft humor, soms zelf praatjes, en een aanstekelijke lach.

Er is één ding, één voorwaarde waaraan moet worden voldaan voor Ron z’n ware Ron-heid tentoonspreidt (onbewust, laat dat duidelijk zijn, Ron is geen voorwaardenverstrekker in se): hij moet weten wie hij voor zich heeft, en mensen moeten weten wie hij is, want smalltalk, daar doet Ron niet aan. Hij legt liever meteen zijn hele ziel bloot dan urenlang te ouwehoeren over zijn baan en zijn hond. Dus zegt hij wie hij is, waar hij vandaan komt en waar hij van droomt.

Hij loopt door de supermarkt in een onzekere tred omdat hij niet weet wie hij aan de lijn heeft. “Wie is dit dan?” hoor ik hem zachtjes vragen terwijl ik voor de tweede keer de bakkerij inspecteer. De bakkerij die never nooit naast de chipsschappen is gelegen, waar zit ik met mijn hoofd?

Ik had deze ochtend ook al twee verschillende oorbellen in mijn oren gedaan en was mijn laptoplader vergeten waardoor ik de hele dag op een gedimd scherm had zitten werken en het batterij-icoontje onheilspellend haar kleur zag verliezen, een tikkende tijdbom in de rechterbenedenhoek, tot om 16u48 het scherm zwart werd en ik mijn toevlucht zocht tot de afwas en een boek over online marketing dat ontzettend gedateerd leek. Het was zeven jaar geleden geschreven, en ik realiseerde me dat ik al in die levensfase zit waarbij alles en iedereen je herinnert aan het veel te snel verglijden der tijd, iets wat ik clichégewijs ook nu en dan luidop opper richting wie het maar horen moet; ik heb tenslotte een kind, dus nu vliegt de tijd, zo is dat nu eenmaal.

En voor het kind intussen, een meisje is het, kruipt de tijd tergend traag voorbij, als een slak op een tak. Ze eet, ze slaapt, ze kakt, ze lacht, ze vertedert, ze groeit. Alsof ze gisteren slechts een streepje op een predictor was, een traan in mijn oog. Voor haar is dat alweer lichtjaren geleden, het behoort zelfs niet tot haar leven in het jargon van ons bestaan. Want wat voor een moeder zwangerschap heet, heeft voor het kind niet eens een naam. Je wordt geboren en dan begint het, die dag is eikpunt nul. Alsof wat je in die negen maanden voordien hebt gepresteerd – van zandkorrel uitgroeien tot mensje met alles erop en eraan – het noemen niet waard is.

Soit, ik liep dus in de supermarkt en zou nooit te weten komen wie Ron precies aan de lijn had, die middag om 17u38, ergens tussen de chocolade en het waspoeder, want ik vond mijn chips en toastjes, rekende ze af bij zo’n handige zelfscankassa en liep met mijn fiets aan de hand door het weinig gezellige winkelgebied naar mijn bestemming voor die avond.

Ware het niet dat ik Ron de volgende avond alweer tegenkom, onherkenbaar haast in korte broek en met gekke schoenen aan. We zitten naast elkaar op een bankje naar onze klimmende compagnons te kijken, wanneer mijn mond mijn hersenen links laat liggen en zegt: “Hé Ron, wie had je aan de lijn gisteren?” Hij kijkt me aan met een frons in zijn wenkbrauwen, licht geschokt maar niet op zo’n manier dat hij het het liefst van al op een lopen zou willen zetten.

“Sorry, fotografisch geheugen en van kinds af aan gebeten door mysterie,” zeg ik, weinig verontschuldigend, eerder bij wijze van toelichting.
“Het mysterie dat daten heet,” is zijn antwoord, “misschien valt hij dit keer wél op het kleine, tengere type.” Waarna Ron met zijn hoofd een beweging maakt richting de man die net met een doffe bonk op de mat is neergekomen, hijgend even blijft liggen en daarna zijn handen drie keer tegen elkaar slaat, wat een stofwolk doet opwaaien, en “Aah Ron, ik vind het maar lastig,” mompelt.

Als in een visioen zie ik mezelf plots op hun bruiloft staan, over een paar jaar. Ja, ik die het lef had om toe te geven dat ik soms halve telefoongesprekken afluister en de rest erbij fantaseer, maar liefst van al wil weten waar ze over gaan en daardoor in gesprek raak met de beste kliminstructeur die ik me maar wensen kan, ik word later het bruidsmeisje van Ron. Ik – beginner, oranje routes en gigantisch veel spierpijn – en hij, Ron – mintgroene routes en de kunst meester om met zijn hele gewicht aan drie vingertoppen te hangen terwijl de andere hand richting een greep zwaait die in mijn ogen niet meer is dan een soort ongrijpbare gladde bolling op de wand – we worden vrienden voor het leven.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s