Een koningin was er niets tegen. Gezeten in haar fluweelrode troon aanschouwde Agatha het wonderbaarlijke schouwspel van dansende lichamen. Handen wuifden in haar richting. Haar bevende handen wuifden zachtjes terug. Een glimlach krulde zich om de smalle lippen waarop ze zorgvuldig een laagje lichtroze lippenstift had aangebracht, zoals ze dat elke dag deed. Jong en oud had zich op de dansvloer verzameld. En die vloer, die kraakte. Die vloer, die boog zich gewillig onder de schuifelende driekwartsmaat van een trage Kerstwals.
Agatha herinnerde zich als de dag van gisteren hoe werkmannen – een slappe sigaret bungelend in hun mondhoek – de planken tegen elkaar hadden geschoven. Als zestienjarige keek ze naar hun gebogen ruggen. Stiekem snoof ze zwetende oksels. De dikke werkmansvingers puzzelden behendig de machtige vloer in elkaar. Hij zou de hoofdrol spelen in haar hele verdere leven. Het visgraatmotief mocht er tachtig jaar later nog steeds wezen, al hadden duizenden en duizenden dansende schoenen de bijzondere puzzel enthousiast betreden en er onvermijdelijk hun sporen op nagelaten. Een goede tango danst zichzelf niet. De passie lees je af van de krassen in het parket.
Het broertje dat ze aan haar hand hield terwijl ze naar de knappe werkmannen staarde, zou enkele maanden later door een auto worden gegrepen. Hij was de eerste van twaalf jongere broers en zussen die ze zou moeten laten gaan. Kleine Albert zou nooit dansen, vloeren leggen of meisjes aanstaren met hongerige ogen zoals de werkmannen dat deden. Op straat floten ze onbeschaamd meisjes na. In de dansschool richtten ze slechts enkele steelse blikken op de oudste dochter van hun opdrachtgever. Zo’n dertig jaar vóór de eerste Barbie zou worden verkocht op de New Yorkse Toy Fair, stond een prototype van de pop al levend en wel voor hun neus. Een ranke taille en ellenlange, glanzende blonde haren, dunne doch sterke benen en slanke armen. Het lichaam van een ballerina.
Datzelfde lichaam kraakt nu net als de dansvloer. Toen Barbie op de markt kwam, vertoonden zich rond Agatha’s ogen de eerste kraaienpootjes. De blonde lokken werden iets korter geknipt en de kleur oogde doffer met de tijd. Het dansen verleerde Agatha echter niet. Tot haar negentigste hadden haar voeten over de visgraatvloer gedarteld in honderden walsen, tango’s en balletten. Ze had uiteindelijk niet voor een stoere werkman gekozen, maar was – onder het goedkeurende oog van haar ouders – voor een van haar danspartners gevallen. Ze rook zijn oksel wanneer hij haar in het rond draaide tijdens een adembenemende jive.
De balans verging, tempo en energie namen af. Zes jaar na haar laatste dans stelde Agatha’s zoon een troon voor haar op, telkens wanneer er een dansavond was. Zo kon zijn moeder genieten van alles wat ze zelf niet meer kon, maar in haar hoofd zette ze alle passen, telde ze alle maten en draaide ze alle solo’s. Ze zag nieuwe barbiepopjes aantreden en droomde weg. Soms is er geen tijd. Op zo’n avond in een dansschool, in een hoofd, is alles zoals het altijd was.