Dorpskind. (Vers #4)

Op 23 juni 2016 mocht ik met m’n mede-Topklassers onze verhalenbundel ‘Vers’ voorstellen aan een handjevol geïnteresseerden in de centrale bibliotheek van Rotterdam. Daarin lees je mijn kortverhaal ‘Dorpskind’. Verder ontdek je in de bundel het werk van nog zes schrijvers en twee dichteressen. Benieuwd? Koop ‘Vers’ voor een tientje – zoals die Hollanders dat zeggen – bij Donner op de Coolsingel. Voor Belgische familie en vrienden breng ik er graag eentje mee. Stuur me gewoon een mailtje als je er eentje wilt! Hier lees je alvast een voorproefje, dat ik ook heb voorgelezen aan het publiek tijdens de voorstelling.


 

III.

Toen mijn vader de auto startte, speelde de radio een Frans chanson. Mijn hart klopte in mijn keel. Ik had me zorgvuldig tussen de autostoelen verstopt en zat allesbehalve comfortabel. Ik was lang voor mijn leeftijd. Mijn ene voet lag onder de passagiersstoel, terwijl de andere tegen de deur beklemd zat. Ik keek naar mijn kapotte knieën die rustten op een vergeelde krant. Een foto van een belangrijke voetbalmatch. Ik zat onhandig op één bil waar na vijf minuten een kramp in schoot. Zachtjes verschoof ik mijn billen millimeter per millimeter tot ik een balans gevonden had. Nu en dan boog ik mijn hoofd voorzichtig naar links, om een glimp van mijn vader op te vangen. Zijn ogen waren op de weg gericht, hij neuriede en zong onverstaanbaar Franse woorden mee. Ik herkende hem nauwelijks. Aan het stuur zat een ontspannen man, vrolijk haast. De auto gleed zoemend over de snelweg. Om files te vermijden, vertrok hij altijd extra vroeg. Ik stelde me voor hoe aan de grens van de stad de auto’s ongeduldig als mieren samenhoopten om hun kolonie van steen en glas te bevolken.

Ik had dit plan bedacht toen een kind uit het dorp urenlang vermist was tijdens een uitje naar de speeltuin in het park. Met man en macht werd naar kleine Tim gezocht. De moeder huilde tranen met tuiten. Toen de avond viel, kwam Tim tevoorschijn. “Ik heb een lange reis gemaakt,” zei hij met een grote glimlach op zijn gezicht, “naar zee!” En hij wees naar het houten speeltuig in de vorm van een auto, waarin hij verstopt had gezeten.

Er waren twee plaatsen waar wij, de kinderen van het dorp, van droomden: de stad en de zee. Deze onbekende oorden namen in onze kinderhoofden bovenmenselijke proporties aan. Hoewel kleine Tim nog nooit had gevaren, droomde hij van piraten, kapiteins en hoge golven. Hij speelde in de zandbak en fantaseerde over een tunnel die je rechtstreeks naar het strand leidde. Zoals Tim benieuwd was naar de golven en de zoute zeelucht, wilde ik langs oneindig hoge gebouwen lopen in de drukte van de stad. Volgens mijn moeder was de stad gevaarlijk. Iedereen was er een vreemde. Ze zei dat er Chinezen en zwarten woonden. Nooit had ik een zwarte huid aangeraakt of een vreemde taal gehoord. Die ochtend liet ik mezelf, koppig en geruisloos, deze tot de verbeelding sprekende tempel in smokkelen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s