Inspiratie: een mopje van mijn papa, een tuinfeest en die ziekte die overal is of lijkt te zijn.
I
“Wat denk je dat er na de dood is?”
De gesprekken stokken. Verstomde blikken en gespitste oren richten zich naar Maud en Mieke, terwijl zinnen mompelend worden afgemaakt. “Dat heeft niemand me ooit gevraagd,”. Miekes ogen staan wazig. Ze kijkt de kamer rond en ziet hoe haar familie en vrienden krampachtig in gesprek blijven. Eén mondhoek gaat omhoog. Ze neemt een slok wijn.
Kriskras over de tafel staan aangesneden taarten en vuile bordjes verspreid. Servetten waaraan plakkerige chocoladeresten kleven zitten onder bordranden weggemoffeld. De radio speelt haast onhoorbaar zacht en de tv toont stille nieuwsbeelden: de mazelen zijn uitgebroken in een vluchtelingenkamp in Calais. Te veel mensen zijn in een kleine woonkamer samengebracht. Er hangen vlagjes voor het raam dat uitkijkt op de straat en de uitgestrekte velden aan de overkant.
De dag ademt leven, alsof alles nog niet verloren is. Bomen krijgen knoppen, bloemen bloeien en vliegtuigen worden achtervolgd door lange wolkenslierten in een hemel van het felste blauw. De schuifdeuren naar het terras staan wagenwijd open.
II
In de tuin staat een paal waarin je kunt klimmen. Wanneer de gasten hun weg naar de prille lentezon vinden, worden weddenschappen uitgesproken en voeten ontdaan van schoenen en kousen. Het kleinste aanwezige joch zit in een wip bovenin. Hij plaatst zijn lange voeten tegen de paal. Zijn knieën gaan als de poten van een kikker van volledig samengevouwen naar lang uitgestrekt, terwijl zijn handen zich behendig naar boven verpakken. Tong tussen de tanden, zijn krullen wippen op en neer. Bovenin maakt hij aapgeluiden, om vervolgens als een brandweerman naar beneden te glijden. Hij glimlacht breed, mist een aantal tanden.
“Sta je schietkraam zo niet bloot te grijnzen,” zegt zijn vader spottend, en hij neemt de paal beet. Moeizaam bereikt hij de top, hoewel zijn voeten voortdurend wegglijden en hij het vooral van zijn armkracht moet hebben. Rood aangelopen landt hij met een overwinningskreet onzacht op het gras, hopend dat niemand zijn trillende polsen ziet. “De volgende!”.
Gelach stijgt op uit de tuin. Tientallen handen en voeten slippen weg op de gladde paal, broeken scheuren en gewaagde dansjes zorgen voor het grootste vertier. Slechts een handvol aanwezigen raakt bovenin. De kinderen voelen zich voor één keer machtiger dan hun ouders, ooms en tantes. Ze beklimmen de paal opnieuw en opnieuw, terwijl de volwassenen zich aan hun bier vastklampen.
III
Aan de afwas staat Jan tot zijn ellebogen in het water. Hij schrobt zenuwachtig de borden en spoelt heftig de glazen. Hij breekt een glas en begint op zijn bloedende duim te zuigen. Mieke zucht, geeft hem een tik op zijn billen en rolt de tuin in. Ze heeft niet langer de armkracht om de wielen van haar rolstoel door het lange gras te bewegen. Jan staart haar aan door het keukenraam. “Help mama even vooruit, Jochen.”
“Waar is de tijd dat ik de hardste smashes van de hele volleybalclub kon slaan? Ik klom zó die paal in.” hoort hij Mieke tegen haar zoon zeggen. Jan slikt met het bloed de krop in zijn keel door. “Godverdomme, verdommeverdommetoch.”
IV
Aan de muur van de woonkamer hangt een spontane foto van hun tweeën op het strand, genomen toen de diagnose net gevallen was. Ze hadden hun verbazing en woede uitgeschreeuwd tegen de golven en de wind en de meeuwen. Ze wilden vastleggen wie zij op dat vervloekte moment waren, en hadden het kiekje een plek gegeven tussen de foto’s van hun volwassen zoon en de echo’s van de kinderen die het levenslicht nooit hadden gezien.
Het was een hobbelig parcours geweest. Hun liefde, hun leven, hun kinderwens en haar ziekte, die onvermijdelijk ook de zijne was. Om de één of andere reden was het hen niet gegund recht van A naar B te gaan. Het begon al bij hun ontmoeting. Zij zag hem op een feestje bij vrienden. Hij speelde gitaar, piano en mondharmonica. Later zou ze ontdekken dat je hem eender welk muziekinstrument in de handen kon duwen. Hij slaagde er sowieso in er een lied uit te slaan. Hij had al een meisje in die tijd. Jaren gingen voorbij, en steeds liepen ze elkaar op het verkeerde moment tegen het lijf. Toen hij haar uiteindelijk meenam naar een optreden in een bruine kroeg, had zijn hand de hare gezocht en zoenden ze na afloop aan de ingang. Mensen botsten tegen hen aan.
V
Ook Maud onderneemt een poging om de paal te beklimmen. Vlotter dan ze had gedacht, geraakt ze bovenin. Ze ziet de tuinen van de buren, met hun moestuintjes, parallel aan elkaar. Boven het huis ziet ze hoe de zon de lucht oranje en roze kleurt. Ze ziet hoe haar lieve Jochen komt aanrijden met Mieke. Jochen grijnst en wijst naar boven, naar Maud. Miekes kijkt haar lachend aan. Terug op het gras geland, branden Mauds handen van het schuren langs de paal.
“Met die vliegtuigstrepen lijkt het wel een reusachtige Mondriaan daarboven,” lacht ze naar haar schoonmoeder. “Misschien is de hemel wel een gigantisch museum,” grijnst de vrouw, “Misschien zijn alle kunstenaars er verenigd en maken zij de hemel tot de hemel die hij is. Misschien is er circus, zodat ik me niet hoef te vervelen. En muziek die me aan jullie doet denken. Maar zonder trommels en trompetten. Aan drama hebben we hier op aarde wel genoeg.”
Inzending verhalenwedstrijd Scheltema’s Schrijversacademie 2016.