Een bergmeertje

Fietsend tussen de velden zing ik luidop mee, mijn hoofdtelefoon op mijn oren. Vals, zoals dat in films gebeurt en altijd grappig is. Het is niet grappig. Ik zing van “miserryyy”. Dat heb ik nog nooit gedaan. Om de bocht wandelt een man met een hond. Een belachelijk kleine hond. En lelijk, nota bene. Hij kijkt en knikt, de man, en ik lach hem breed toe, met de tranen hoog in mijn ogen. Het kan me geen barst schelen dat hij mijn valse, gebroken stem heeft gehoord achter de bomen. Hij was misschien bang dat hij overvallen zou worden door een wilde gek. Ik hoop dat hij bang was. En opgelucht toen hij die verwaaide griet om de hoek zag komen waaien.

Ik fiets de volgende bocht gezwind door, naar links, door de modder. Mijn achterwiel glijdt een halve seconde gevaarlijk opzij, als in slow-motion, maar ik val niet. Ik val nooit. Ik blijf rechtop. Ik blijf altijd rechtop.

De spoorweg snijdt roerloos door het land. De spoorweg snijdt het veld in twee velden. De straat in twee straten. De stad in twee steden. De lelijkheid in twee lelijkheden. De horizon snijdt niet. Een horizon hebben wij hier niet. Wij hebben bomen en huizen en spoorwegen. Maar als we een horizon hadden gehad, dan sneed zij niets in tweeën. Zij zou doodeenvoudig de aarde van de hemel scheiden. De mens en ander gedierte van de vogels. Het gras van de wolken. Het bekende van het onbekende.

Ik denk niet dat de weg ooit stopt. De trein raast me tientallen keren voorbij maar ik zie nergens een station.

Nieuwe muziek waait vanuit de lucht mijn hoofdtelefoon in en ik blijf luisteren. En ik zing wanneer ik de woorden ken en ook wanneer ik de woorden niet ken. Ik fluister, roep, schreeuw tot mijn stem op is. Dan neem ik een appel en ga zitten in het gras.

De regen spoelt alles. De lucht, de aarde, het gras, de huizen, de kat die langsloopt en mij. De regen spoelt mijn ogen, mijn lippen en mijn wangen. Ze druppelt in mijn hersenpan en mond en loopt langs mijn slokdarm en ruggewervels. Ik ril. Het water glijdt van mijn hart en valt diep in mijn maag waar het als een bergmeertje blijft staan. Als je er een teen in steekt na een lange wandeling voelt het heerlijk fris.

Wanneer de regen door de aarde is verzwolgen en de zon mijn haren heeft gedroogd, fiets ik verder. Naar die onbestaande horizon. Na onbepaalde tijd gaat het opnieuw regenen. Daarna is er zon. En dan weer regen. Daarna vermoed ik ook wel zon, maar geen weerman die dat kan voorspellen.

 

Met deze tekst werd ik geselecteerd voor de Topklas #4 van SKVR Schrijven, Rotterdam.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s