Elias

‘Ga weg,’ zegt hij.

Elias en ik zitten tegenover elkaar in het deurgat van het huis dat hij sinds kort bewoont. Het huis van zijn moeder en grootmoeder. Tussen ons in ligt een stenen boord van de soort die pikzwart kleurt wanneer het regent. En dat doet het hier vaak. Al vijftig jaar krijgt hij regenvlagen over zich heen en toch blijft hij gaaf.

Elias’ lange benen rusten in kleermakerszit op de gespikkelde vloertegels van de hal. Hij draag afgetrapte Nike SB’s, een zwarte spijkerbroek en een groen shirt. Ik voel de kiezels van de voortuin in mijn billen prikken. De eerste druppels vallen.

Ik sta niet op. Ik pak drie kiezels in mijn rechterhand en gooi ze één voor één in boogjes naar mijn linker. De kiezels zijn lichtbruin. De regen kleurt ze niet donker. Het water glijdt van ze af en sijpelt zich een weg door de geschiedenis. Onder de lichtbruine kiezels ligt plastic, onder het plastic liggen grijze kiezels, heel veel grijze kiezels, en nog dieper is er aarde waarop ooit Elias’ ooms liepen, toen de grijze boord nog een dorpel was en zijn grootvader fier in het deurgat stond. De straat was toen nog niet echt een straat.

‘Mensen verhuizen elke dag,’ mompelt Elias, ‘en dat ik niets heb ingepakt wil niet zeggen dat ik terugkom.’

Konden woorden van me af glijden als regen van kiezels, dan stond ik op, liet Elias achter en hoogde de grond van mijn leven op met jaren zonder hem. Maar ik ben zo’n massief grijs blok. Ik verkleur opnieuw en opnieuw en opnieuw. En toch blijf ik gaaf.

‘Ik ga,’ zeg ik, maar ik sta niet op.

Deze flard verscheen in #10, het septembernummer, van e-zine Dichteren Leesten.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s