Bobbels

De post-it wordt doorgegeven en Fay kijkt naar de handen in haar schoot. Ze bestudeert haar smalle vingers, opvallend gebruind hoewel het pas juni is, met korte nagels waarop ze gisteren onder het studeren zorgvuldig nagellak heeft aangebracht. In haar hoofd herhaalde ze intussen namen van oorlogen, jaartallen, steden.
    Bij het topje van haar rechtermiddelvinger ziet ze hoe in die korte tijd al een klein stukje van het bordeauxrode oppervlak af is geschaafd en dat stoort haar. Om haar wijsvinger draagt ze een ring met een grote, zwarte nepsteen. Die nam ze laatst mee uit de H&M, letterlijk, terwijl Jodie een sjaal met zorgvuldig weggemoffeld labeltje parmantig om haar hals naar buiten droeg. Het had haar koude rillingen bezorgd, maar niet zoveel als nu, met haar handen in haar schoot, de post-it die van hand tot hand gaat en ogen die zich vragend op haar richten. Gras prikt in haar billen.
    Simon blaast lachend op de kolen die gloeiend in de splinternieuwe barbecue van zijn vader liggen. Wanneer hij Fays blik op zich voelt rusten draait hij zijn hoofd in haar richting en steekt onhandig zijn biertje naar haar op. Een hand rust in zijn zij. Fay krult een glimlach om haar lippen en staat op. Simon volgt haar met zijn blik.

Het schuifraam naar de woonkamer staat open en op de lange eettafel liggen jassen en tassen verspreid. Fay neemt de trap naar boven en sluit zich op in het toilet. Onder haar jurk graait ze naar een tampon met dezelfde kleur als haar nagels. Gewikkeld in toiletpapier laat ze hem in het vuilnisbakje vallen. Ze gaat zitten en kreunt en dat doet pijn op vele plaatsen. Ze voelt hoe warm bloed uit haar lekt.
    Wanneer ze het deksel van de pot sluit, gaat ze er bovenop staan. In de wand zit een raampje waardoor je kilometers ver kan kijken. Daar is haar vertrouwde omgeving, een parochiaal Vlaamse stadje, en van bovenaf heeft het wel wat. De oranje daken met gebroken dakpannen, de vele bomen ertussenin, de kerktoren die niet als andere kerktorens is, de straatlantaarns waarop dromerig ooievaars rusten; ze kan er uren naar kijken vanuit haar eigen slaapkamerraam, en meer dan ooit wakkert dit uitzicht haar neiging tot nadenken aan. Nu ze niet kan praten, schreeuwt haar innerlijke stem haast onophoudelijk.
    Wanneer ze het raampje op een kier open laat vallen, hoort ze de stem van Simon. Altijd is er de stem van Simon. Hij roept ‘Waar is ze?’, of beeldt ze zich dat maar in?

Haar jurk heeft steekzakken. Iedere vrouw die Fay kent houdt van jurken met steekzakken want daar kun je zaken in kwijt, tampons en handen op ongemakkelijke momenten. Ze gaat op de trap zitten en haalt uit de rechtersteekzak een pen en uit de linker een lichtblauw blokje post-its. De pen is van het ziekenhuis waar ze haar operatie had en in de rechterbenedenhoek van de post-its prijkt het logo van de zorginstelling in de grote stad. Fay neemt overal gratis pennen mee. Je weet nooit wanneer je ze nodig hebt. Zoals nu. Ze communiceert al drie dagen met post-its. Het maakt haar bedachtzaam. Is wat je wilt zeggen werkelijk de moeite van het trage schrijven op papier waard, terwijl het gesprek onverbiddelijk verder gaat? En hoe uit je woorden die ondenkbaar zijn?

Het was begonnen op haar vijftiende, toen ze elke vrijdag uitging en daarna ook elke zaterdag. Dat ze zelfs na een rustige avond in de kroeg klonk alsof ze drie pakjes Marlboro per dag pafte. Laat staan dat ze tijdens feestjes in de parochiezaal met Jan en alleman aan de praat raakte en haar stem forceerde om boven de muziek uit te komen. Toen was een arts met een camera afgedaald in haar keelgat. Ze kokhalsde niet één keer. Op het computerscherm had ze twee blubberige bobbels tegen elkaar aan zien dansen. Ze weerhielden haar stembanden ervan zich te sluiten, en van het geforceerde praten werden ze nog dikker, die bobbels, van een onophoudelijke, nutteloze luchtverplaatsing tussen de stembanden in werden ze ronder en blubberiger. Ze had snel van die bobbels af gewild. En nu voelt haar keelgat aan alsof die camera er nog steeds zit en gemaakt is van scheermesjes.

Met een beschreven post-it loopt ze de trap af. In de keuken haalt ze een fris flesje bier en in het raam ziet ze zichzelf weerspiegeld. Iedereen weet wie ze is in dit boerengat. Iedereen die weleens de kroeg in gaat kent die hese Fay. Ooit had ze een meisje tot leven gewekt op een feest. Ze werd een stille heldin, die frêle meid met de stem van een oude hoer.
        Alle feestjes in deze parochiale stad kennen dezelfde mensen, dezelfde dj’s en vinden in hetzelfde zaaltje plaats. Het was nu een jaar geleden dat een meisje op de dansvloer paniek veroorzaakte. Armen zwaaiden plots doelloos in het rond. Er werd gegild. De muziek ging uit, er vormde zich een grote kring. De tl-verlichting sprong aan. Fay had een cursus EHBO gevolgd op de universiteit. Ze doorliep alle stappen, maar toen de meid steeds blauwer aanliep en haar ogen wit waren weggedraaid, had ze in haar handtas naar de gratis pen gegrepen die er altijd zat en die in het keelgat van het meisje geramd. De meid kreeg weer kleur toen de ambulanciers naar binnen kwamen gelopen.

Kort na het voorval met het stikkende meisje had Simon Fay en Jodie aangesproken op café. Hij klopte Fay op de schouder en vertelde later die avond hoe hij ooit een omaatje voor een aanrijding had behoed door voor een aanrazende auto te springen. Het had hem een gebroken pols gekost, maar de dame stuurde hem nog elk jaar een kerstkaart. Fay en Jodie hadden gedanst met Simon en zijn vrienden. Die hadden hen op cocktails getrakteerd, ze hadden frietjes gedeeld. Simon had hen nadien allebei met bijna identieke berichten bestookt, blijkbaar zo naïef om te denken dat Fay en Jodie die berichten niet met elkaar zouden bespreken. Fay zag van zijn toenaderingen af, maar Jodie ging een paar keer met hem naar de film, en naar een feest van zijn studentenclub. Het was na die avond dat Fay zich niet van de indruk kon ontdoen dat Jodie niet langer elk detail van haar ontmoetingen met Simon met haar besprak. Ja, er was uiteindelijk gezoend op dat feest, maar meer zag ze er niet in, zei ze.
    Enkele weken later kreeg Fay telefoon van een Jodie in paniek, of ze haar naar het ziekenhuis kon brengen. Ze snelde naar haar toe en belde een ambulance toen ze het bloed zag. Jodie had na die vreselijke avond van het studentenfeest nog een morning-afterpil gehaald, maar die had niet mogen baten, biechtte ze in tranen op. En nu was Simon langsgekomen, blind van woede. Ze was bang, maar in haar buik klopte nog steeds een hartje. De vriendinnen sloegen het samen gade op een scherm in het ziekenhuis, hand in hand.

Het tuinfeest stond al lang gepland en Simon had vast niet verwacht dat hij Fay en Jodie ooit nog zou zien. Toen Faye op het laatste nippertje toch had besloten te gaan, gewapend met post-its, zag ze hoe Simon aanvankelijk zijn best deed zich koel te houden. Fay kan zich maar moeilijk voorstellen dat hij echt gelooft dat zij van niets weet. Jodie moest zich schamen, had Simons vader haar toegeschreeuwd door de telefoon, alsof het niet zijn zoon was die zich aan haar had opgedrongen. Hij had de zaak willen regelen met geld en het adres van een abortuskliniek. Tenslotte had Jodie in dit dorp een reputatie hoog te houden, zei hij, of ze zou voor eeuwig die studente met een kind zijn, wat geen heldhaftig verhaal is zoals dat van haar vriendin die mensen tot leven wekt.

In de tuin komt Simon op Fay af met een dorstige glinstering in zijn ogen en rode krullen die dansen op zijn voorhoofd. Vroeger, toen ze hem over de speelplaats zag lopen, hingen die krullen voor zijn ogen. Nu hij vijfentwintig is trekken twee kale landingsbanen stilaan een route naar zijn kruin. Hij lijkt steeds meer op zijn vader, de directeur van die school waar ze elkaar jarenlang voorbij waren gelopen in de lange gangen. Hij houdt zijn lippen strak op elkaar en de spieren in zijn armen staan gespannen. Simon tennist en zijn rechterarm is sterker dan zijn linker. Dat heeft hij haar verteld. Ze mocht zelfs voelen. Nu is hij stil, een unicum. Op zijn sterke rechterwijsvinger plakt de post-it. Die heeft hem uiteindelijk bereikt, hij steekt hem omhoog. Als Simon het jullie zelf niet vertelt, doe ik het.
    ‘Jij gaat nu weg,’ zegt hij boos maar ingetogen, met de klemtoon op ‘nu’. Hij grijpt Fays arm, maar zij trekt zich explosief los en beweegt zich naar de plek waar hun leeftijdsgenoten staan, rond de barbecue, bij de oude koelkast die aan een verlengkabel midden op het gazon is neergezet. Simon loopt achter haar aan en trekt aan haar schouder. Met een ruk maakt ze zich van zijn greep los. Zijn vingers laten een kloppende tinteling achter in haar vel. Ze voegt zich bij de mensen die haar verstomd aankijken en voelt hoe Simon zich van haar verwijdert.
Om haar heen rijzen de vragen in hoog tempo.
‘Waar is Jodie, Fay?’
‘Waarom is ze hier niet?’
‘Hebben ze wat? Heeft hij haar geslagen? Zwanger gemaakt?’
Op een post-it schrijft Fay de woorden Dat alles en erger. Een golf van ongeloof gaat door de groep. Tien minuten later keert Simon terug met een grote schaal vol rood vlees. Hij praat luid en opgejaagd. Gooit het vlees onvoorzichtig op het rooster en blaast meermaals in de gloeiende kolen zodat wilde vlammen aan de biefstukken en hamburgers likken. Hij weigert Fay aan te kijken, gedraagt zich alsof ze er niet is. Negeert elke vraag van zijn vrienden, die niet weten wat ze met de situatie aan moeten.
    Fay ziet de rode krullen om Simons oren dansen terwijl hij van de barbecue naar de tafel loopt, waar hij agressief borden neerzet, groenten, sauzen. Hij heeft grote oren. Net iets te groot voor zijn hoofd. Het soort oren dat geen ‘nee’ kan horen.

Niemand weet of er nog zal worden gebarbecued of niet. Mensen proberen ongemakkelijk weer tot gesprekken te komen. Tot Simon weer op Fay af komt gelopen. Met woorden, weet hij, gaat hij haar hier niet weg krijgen. Als in slow motion grijpt hij haar in de lenden, zwaait haar lijf over zijn sterkte rechterschouder en loopt met haar richting het huis. Al is het kwaad al geschied, ze moet en zal het feest verlaten. Hij wil haar zo uit de voordeur zetten, de straat op gooien, natrappen. Mensen springen op en proberen hem nog te stoppen. Zijn sterkte rechterarm omklemt Fays linkerarm stevig en zichtbaar pijnlijk. Haar open mond schreeuwt geluidloos. Ze is boos, niet bang. Faye is onbevreesd. Fay beschikt over de gave zichzelf te redden. Luttele seconden na de aanval, lang voor ze de voordeur hebben bereikt, steekt de pen van het ziekenhuis in Simons oor. Aan de andere kant druppelt bloed uit het buisje.

   
Fay neemt overal gratis pennen mee. Je weet nooit wanneer je ze nodig hebt.